Over het algemeen hebben ratten een zeer slechte reputatie. Hoewel het uiterst schone, sociale en intelligente dieren zijn blijft het stigma van ziekteverspreiders ze hardnekkig achtervolgen. Hun slechte naam ontstond waarschijnlijk in de Middeleeuwen, tijdens grote uitbraken van de pest. De zwarte rat is lange tijd verantwoordelijk gehouden voor de verspreiding, echter blijkt uit recent wetenschappelijk onderzoek dat vlooien voor de daadwerkelijke ziekte zorgden en daarmee ligt de oorzaak en verspreiding genuanceerder dan slechts eén schuldige (zoals ratten.). Ratten konden, net als andere (knaag)dieren en mensen wel als gastheer voor de vlooien dienen, maar waren niet de daadwerkelijke drager van de ziekte.
Tegenwoordig wordt de rat vooral gevreesd vanwege hantavirussen en leptospirose (waar de ziekte van Weil een vorm van is). Ook hier geldt dat ratten inderdaad dragers kunnen zijn (zowel van hantavirussen als leptospirose worden ze zelf niet ziek), maar dat de manieren van verspreiding diverser zijn dan alleen ratten. Ook geldt voor zowel hantavirussen als leptopspirose dat de kans om daadwerkelijk ziek te worden in Nederland bijzonder klein is. Besmettingen met hantavirussen worden nauwelijks gemeld. Van leptospirose worden zo’n 30 gevallen per jaar gemeld. De helft daarvan is opgelopen tijdens vakanties in het buitenland, een klein deel komt voort uit de vee-industrie waar runderen de dragers zijn (melkerskoorts). Het overige deel komt voort uit contact met besmette dieren (dit kunnen ratten zijn, maar ook andere (knaag)dieren en honden).
Leptospirose wordt opgelopen via de slijmvliezen of wondjes. Het wordt door urine van besmette dieren uitgescheiden en daarmee vormt contact met water waarin besmette dieren, zoals ratten, aanwezig zijn (geweest) in Nederland het grootste risico.
Het RIVM geeft aan:
“De meest gesignaleerde symptomen in Nederland zijn koorts, spierpijn, hoofdpijn, koude rillingen, diarree, braken en verminderde urineproductie. De meest voorkomende lichamelijke bevindingen zijn icterus, conjunctivale vaatinjectie, hepatomegalie, meningeale prikkeling, lymfadenopathie en splenomegalie. Deze lijst is zeker niet volledig en in feite kan elke combinatie van deze symptomen en bevindingen duiden op leptospirose.
Minder dan een op honderd infecties leidt tot ernstige leptospirose waarbij meestal ziekenhuisopname noodzakelijk is (Speelman 2008). Ongeveer 10% van de ernstige leptospirosen heeft een levensbedreigend beloop waarbij elke combinatie van nierinsufficiëntie, icterus, hemorragische diathese en longaandoeningen kan optreden. Soms treden hartritmestoornissen of een cardiovasculaire collaps op. In Nederland heeft ongeveer 3% van alle gerapporteerde gevallen een dodelijke afloop (Goris 2013a). Er bestaat geen documentatie over blijvende orgaanbeschadiging na herstel van een acute infectie. Ook bij ernstige beschadiging van weefsels treedt waarschijnlijk volledig herstel op.”
En tevens:
“Voor ernstige ziekte is contact nodig van een aanzienlijke hoeveelheid besmet materiaal met slijmvliezen of beschadigde huid (Lenaers 2008, Houwers 2009). “
Dit maakt het daadwerkelijke risico op een besmetting, laat staan ernstige ziekte, in Nederland enorm klein. Het maakt het stigma dat ratten hebben ook buitenproportioneel; de kans op het oplopen van een andere zoönose is even groot (vogelgriep of Q-koorts ) tot groter (Covid) en de dieren die dat dragen of verspreiden hebben –terecht- niet de slechte naam die ratten wel hebben. De verantwoordelijkheid voor het oplopen en verspreiden van bepaalde ziektes ligt doorgaans bij de mens zelf en onze omgang met dieren en de natuur. De kans om daadwerkelijk ziek te worden van een wilde rat is minimaal en staat niet in verhouding met de angst die er gepropageerd wordt. In de huidige tijd en met de huidige kennis verdienen ratten een herzien imago.
(Bronnen: RIVM en GD Diergezondheid)